Met de trein

Met de trein

Wat zijn er toch veel

verschillende mensen

Ik loop met ze mee

Naar de trein

In de trein

En verwonder me

Wie ben jij

Met de blauwe ogen

Wie ben jij

Die dat boek leest

Met je koptelefoon op

En wie ben ik?

Wat is een mens?

Wat is het leven?

En waar gaat de trein heen?

Ik hoop

dat ik de mens

mag blijven zien.

Zoals bij u,

steeds verder

in vergetelheid,

samen kijken naar wie u was

En dat u dan zegt:

‘Dit is mooi,

dit zouden mijn kinderen moeten horen.’

Samen kijken naar wie u nu bent

En soms

gewoon samen zijn

van mens tot mens.

Ik hoop

dat ik de mens

mag blijven zien.

Soms is mijn werk

zoals de nar,

In de brief van de Koning

van Tonke Dragt,

Een vreemde

die er wel bij hoort

die er altijd is

Je meeneemt naar de tuin

en ook zonder iets te zeggen

naast je zit,

die luistert

die een sprookje vertelt,

waarvan je niet meteen begrijpt

waarom en waarvoor

maar dat je je door deze gekkigheid,

door even het anders dan anders

je je opeens ook anders voelt